Afbeelding

In de avond, tussen de graven

Onlandse tijdingen

Het was de avond van Allerzielen en we liepen naar de begraafplaats.
De begraafplaats van Zutphen is een bijzonder mooie; ontworpen door J.D. Zocher, de befaamde tuinarchitect en aangelegd in 1829, dus al bijna tweehonderd jaar geleden.
Er staan nog bomen op die toen geplant zijn.
Zocher is me vertrouwd, door de zonnebaden in mijn studententijd in het Vondelpark, door de coronawandelingen langs het singelpark van Utrecht, door bijgewoonde begrafenissen op Zorgvlied in Amsterdam.
Allemaal van zijn hand.
De begraafplaats in Zutphen is omgeven door een gracht en valt uiteen in twee delen die beide een eigen klassiek poortgebouw hebben, een van hout voor het openbare deel en een van baksteen voor het katholieke deel.
Voor Allerzielen moet je natuurlijk bij de katholieken zijn.
De jonge vrouw die met mij meeliep was niet bekend met deze traditie, ze had Allerzielen gegoogeld.
Het was een dag om te bidden voor zielen die nog niet in de hemel zijn, had ze daaruit opgepikt.
Dat aspect trof me: haar vader was onlangs overleden.
Hij was nog maar twee dagen geleden gecremeerd.
Je zou kunnen zeggen dat ze in de rouw was, onderweg werd ze nog gebeld door de uitvaartbegeleider.
Ik wachtte iets verderop tot ze haar gesprek had beëindigd, we waren inmiddels al vlakbij de begraafplaats.
Wel had ik het woord ‘overlijdensakte’ opgevangen en ik wist: het eigenlijke rouwen, het verdriet, wordt in de eerste dagen na een overlijden omver gewalst door een vloed aan zaken die geregeld moeten worden.
Ze was enig kind, haar vader was gescheiden en leefde op zichzelf.
Ze had veel steun van haar moeder.
We hadden onderweg over hem, haar vader, gesproken.
Ik hoorde in haar woorden veel liefde en ook spijt, de spijt dat je nooit genoeg tijd met elkaar op hebt doorgebracht.
Ik herkende dat, ik heb mijn vader ook vroeg verloren. Ze vroeg me wat voor vader ik had gehad, en ik moest haar antwoorden dat ik zoveel niet van hem wist, dat ik nooit een werkelijk goed gesprek met hem had gevoerd en dat ik hem pas veel later in mijn leven was gaan missen.
Zo spraken we daar, op die begraafplaats, waar ter gelegenheid van Allerzielen langs de paden kleine fakkels waren neergezet, fakkels die de graven schemerig en flakkerend belichtten. Af en toe probeerde ze een naam te lezen.
Boven ons stond een kleine maan.
Tussen de oude bomen schemerde ook wat blauw licht op het water in de gracht, dat kwam van een tankstation aan de overkant van de weg.
Af en toe schuifelden wat donkere gestalten voorbij, in kleine groepjes bewogen mensen over de paden.
Ik tuurde even naar de duisternis verderop, de duisternis van het openbare deel van de begraafplaats, waar de zielen zich niet konden warmen aan de flakkerende fakkels.
Bidden deden we niet. Zij was met die praktijk niet bekend en ik heb het lang geleden verleerd. Maar spreken over onze verloren vaders bood eenzelfde troost. Het waren beiden in zichzelf gekeerde mannen geweest, die niet in hun hart lieten kijken, maar wij - de kinderen - wisten dat dat een goed hart was geweest.

Wim Boevink

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant