Illustratie: Maaike Koebrugge
Illustratie: Maaike Koebrugge

De engel met het rode haar

Het is een kille, regenachtige herfstdag. De takken van de bomen langs de rechte provinciale weg zwiepen op en neer. Bruin-gele bladeren worden zo lang heen en weer geschud dat hun stelen wel los moeten laten. De wind speelt een spel en gooit ze hoog de lucht in, laat ze zweven en als hij hen moe is laat hij ze tegen de slootkant tot rust komen.

Door Mieps Koebrugge

De herfst kan mooi zijn… maar vandaag heeft niemand er oog voor. Ook Jos niet, die moeite heeft om met zijn fiets met zware schooltas tegen de wind in te komen.

Zijn zwarte haar hangt in natte slierten om zijn hoofd en druppels regenwater lopen via zijn nek de kraag van zijn sweater in… Hij rilt als hij de druppels op zijn rug voelt. "Nog 5 kilometer", mompelt hij tegen zichzelf.

In gedachten ziet hij de warme eetkeuken voor zich, waar zijn moeder hem opwacht met een dampend hete kop thee. En misschien wel met een lekker stuk eigengebakken boerencake. Hè, was hij maar vast thuis!
Plotseling schrikt hij op. Een bromfiets met flinke snelheid passeert hem en spat zijn gezicht vol met modderwater.
Hij voelt het zand tegen zijn wangen schuren. "Stommerd", schreeuwt hij tegen de wind in. "Kun je niet uitkijken!". En hij steekt zijn vuist omhoog.
Dan draait een lachend gezicht zich om en kijken twee stralend blauwe ogen Jos aan. Plagend wordt een tong tegen hem uitgestoken. Jos' mond valt open. ‘t Is een meisje, ziet hij. Maar...hij kent haar niet. Hij heeft haar nog nooit eerder gezien. Dat is iets wat zeker is. Jos voelt zich door het gebeuren van zijn stuk gebracht. "Ze lachte zo leuk", denkt hij en zijn hart geeft een feestelijke roffel.

De regen die nog steeds in pijpenstelen naar beneden komt lijkt minder erg. De kracht in zijn benen neemt toe en sneller gaan zijn voeten op de trappers in het rond.
Voor hij er op bedacht is, is hij bij nr. 129, dat betekent thuis! Hij rinkelt met zijn fietsbel. "Schenk de thee maar vast in, Mam", roept hij bij het keukenraam.
Zijn fiets zet hij meteen in de schuur, die heeft hij vandaag niet meer nodig. Regenjack en regenbroek kunnen uitlekken op het houten tafeltje in de hoek. Dan gaat Jos de keuken in.

"Hoi Mam, ik ben thuis", roept hij wat harder dan normaal. "Dat hoor ik”, zegt z'n moeder lachend. “Kom gauw zitten en drink je thee. Jongen, jongen, wat ben je nat geworden. Beschermt dat regenpak je zo slecht?”
“Nou dat valt wel mee. Maar het regende zo hard en er kwam…” Jos kleurt. Nee, over de ontmoeting met dat meisje zegt hij niets. Dat houdt hij voor zichzelf.
Waarom eigenlijk? Jos heeft er geen verklaring voor. Wel merkt hij dat hij steeds aan haar moet denken. Tijdens het huiswerk, tijdens het eten en voordat hij 's avonds in slaap valt denkt hij aan dat lachende gezicht met die helderblauwe ogen. Zou hij haar nog eens zien?

Een paar dagen later - 't is zondag en Jos staat voor het raam. 't Weer is niet verbeterd, het is zelfs erger geworden. Met geweld slaat de regen tegen de ramen en de wind huilt met lange gieren om het huis. "Wat een snertweer”, zegt vader terwijl hij naast Jos komt staan. “Je zou er nog geen hond uitsturen.” Meteen schieten de twee mannen in de lach, want terwijl vader het zegt komt er om de hoek van de straat een grote, zwarte bouvier aangehuppeld. 't Lijkt of hij elk blaadje dat naar beneden komt wil vangen en maakt daarbij de gekste capriolen.

Achter de hond aan komt een in hard-roze plastic regenjas gehuld figuurtje. De felgroene laarzen lijken twee maten te groot en spotten met elke kleur in de omgeving.
De stekels van het modern geknipte rode haar hangen plat op het voorhoofd. “Geen gezicht”, mompelt vader. "Die meiden van tegenwoordig - hoe oncharmanter hoe mooier”, en hij buigt zich over moeder heen, die hem lachend afweert omdat ze anders in de war komt met haar breiwerk.
Jos staat nog bij het raam. Er is iets in dat figuurtje buiten dat hem aantrekt. Dan draait het beregende koppie zich haar hem om. Jos' hart gaat even flink te keer.
’t Is… 't zijn dezelfde blauwe ogen als van het meisje op de bromfiets. Ze lacht naar Jos. "Eh...ik ga even naar buiten”, mompelt hij.

Vader en moeder kijken verbaasd op. Vader wijst naar zijn voorhoofd: "Is er wat mis met je? Wie gaat er nu met dit weer naar buiten?" Maar Jos houdt het niet meer. Hij heeft z'n jack aangeschoten en is naar buiten gehold, achter het in glimmend roze gehulde meisje. Vol verbazing kijkt zijn vader hem vanachter het raam na.

Hij schudt zijn hoofd en trekt diepe rimpels boven zijn neus. "Alsjeblieft”, denkt hij. “Niet zo'n flodderjuffie hier over de vloer. Dat kan niks worden. Daar zal ik me met hand en tand tegen verzetten.”
Met een ruk draait hij zich om. "Au”, stoot hij ook nog zijn voet tegen de hardhouten poot van de bank. Zijn humeur wordt er alleen maar slechter van.

Sinds die zondag is de vrede op nr. 129 ver te zoeken. Jos gedraagt zich anders. Uren brengt hij voor de spiegel door. Hij is zelfs naar de kapper geweest om zich een nieuw kapsel aan te meten. "Wat moet dat voorstellen?", heeft z'n vader spottend gevraagd. "Is dat onze nieuwe wc borstel?" Jos heeft zich woedend omgedraaid. "Bah flauw, hoor! Jullie zijn gewoon een stelletje ouderwetselingen!" En met een dreun valt de deur in het slot.

"'t Komt vast door dat gekke kind met die rooie stekkels", brult vader. “Avond aan avond, weer of geen weer moet meneer zo nodig mee die hond uitlaten. En z'n huiswerk, komt daar nog wat van terecht? Waarom neemt hij niet gewoon een vriendinnetje uit het dorp in plaats van zo'n opgesierde kerstboom?"

Vader is buiten zichzelf van woede. “’t Moet afgelopen zijn en wel meteen. Ik ga het hem nu zeggen!"
Van de anders zo vriendelijke vader en de eveneens anders zo aardige Jos is niets over. Ze schreeuwen en tieren.
Maar Jos geeft niet op. "Het is geen opgesierde kerstboom", zegt hij. "Het is een aardig meisje, dat hier een paar maanden geleden met haar moeder is komen wonen. Ze kennen hier nog niemand. En het is er hartstikke gezellig en… ik blijf toch met Mickie omgaan, ook al ben jij er hartstikke kwaad om!"

De tranen staan Jos bijna in zijn ogen. Vader ziet het niet. Hij slaat met zijn vuist op Jos' bureau. Papieren vliegen in het rond. En voordat hij de kamer verlaat zegt hij nog eens sissend dreigend: "Je gaat niet meer met die snertmeid om. IK schaam me dood als mijn zoon met zo'n punkie door het dorp loopt!" Dan knalt de deur weer met een rotklap dicht.

De dagen gaan voorbij. Alleen het hoognodige wordt gesproken. Alle drie hebben ze er in hun hart last van dat ze zo onaardig tegen elkaar doen. Maar niemand legt het bij. Koppig houden ze vol. De kerstdagen komen snel naderbij. In de kast liggen de kerstversieringen. Ze worden niet tevoorschijn gehaald. Wel branden zondags de adventskaarsen, maar de glans van de vlammen brengt geen blijdschap teweeg. Het lijkt of de vreugde om de geboorte van de Messias dit jaar niet voor hen geldt. Het donker blijft donker.

Buiten, maar ook binnen. Op kerstavond zit Jos op zijn kamer. Vader en moeder zitten stil bij elkaar en wachten of Jos misschien toch beneden komt. Plotseling gaat de voordeurbel. Wie kan dat zijn?
Ze verwachten niemand. Moeder staat op om de deur open te doen. Ze verschiet van kleur als ze ziet wie er op de stoep staat. "De oorzaak van de onvrede", mompelt ze en vergeet te groeten. In het licht van de buitenlamp lijken de rode stekkels op wortelsliertjes. In de oren bungelen grote veiligheidsspelden en het felle geel van het korte minirokje werkt verblindend voor de ogen. Twee in dikzwart gebreide armen slaan heen en weer om de kille kou uit het lichaampje te verdrijven.
“Brr, koud is het”, zegt dan zacht een vrolijke, vriendelijke stem. "Neemt u me niet kwalijk dat ik stoor, maar… Ook vader is nu de gang in gekomen. Hij houdt zich enigszins op de achtergrond. Maar het meisje ziet hem wel. “Dag meneer, ik kwam eigenlijk voor Jos, maar misschien wilt u ons ook wel helpen. We, Mama en ik, zijn de kerstboom aan het optuigen en nou doen de lampjes het niet en juist op Kerstavond willen we zo graag van het licht genieten.”
Vader aarzelt. Hij heeft met verbazing naar de zachte, zingende stem geluisterd. De blauwe ogen hadden hem open en vriendelijk aangekeken en het leek of haar mond voortdurend trilde om in een vrolijke schaterbui uit te barsten.

"Eh...ik loop wel even mee", zegt hij nog wat stuurs. Maar het meisje merkt niets, ze dartelt naast hem voort en vertelt onderweg honderduit. Over de stad waar ze vandaan komt, over de dikke zwarte bouvier en over... Jos die ze een échte schat noemt. Hij heeft haar geholpen om zich een beetje thuis te voelen in het nieuwe dorp. De mensen hadden haar in het begin zo raar aangestaard. Ze hadden haar niets gevraagd, ze hadden haar niets gezegd. Alleen achter haar rug had ze de afkeurende blikken gevoeld. Jos heeft haar erdoor geholpen. "En nu vind ik het hier hartstikke fijn", zegt ze en trekt vader de deur van haar huis binnen.
Daar maakt hij kennis met de moeder. Een aardige vrouw met net zulk rood haar en met net zulke blauwe ogen als Mickie. "Fijn dat u ons wilt helpen", zegt ze. "We kennen hier nog maar weinig mensen en zelf zijn we helemaal niet technisch, hé Mickie?"

Vader bekijkt de lampjes één voor één. Daar mankeert niets aan. "Het is de stekker", ontdekt vader. Gelukkig is er nog een reservestekker in huis. Nu is het mankement snel verholpen en kunnen de lampjes branden. Mickie danst als een klein meisje om haar moeder heen. "Ze doen het, ze doen het", zingt ze.

De twee ‘meisjes’ zien niet dat Jos' vader zijn ogen uitkijkt bij de kerstboom. Nu de lampjes branden ziet hij pas goed wat er in hangt. Sommige figuurtjes herkent hij… De moeder, de grote, zwarte bouvier en… dat engeltje met rood haar is… "Dat ben ik", zegt Mickie, "Mama heeft het gemaakt. Ze is beeldhouwster. Mooi, hé?”
Vader knikt. Hij voelt zich helemaal ondersteboven, helemaal omgekeerd. Van boos en verdrietig, naar blij en tevreden. Dan voelt hij de hand van Mickie op zijn arm. Ze kijkt hem met haar prachtige blauwe ogen aan. Zou ze hem door hebben? "Zal ik vragen of uw vrouw en Jos ook naar de kerstboom komen kijken?" vraagt ze.

Vader aait even over haar rode stekkels. "Dat doe maar, kind", en hij kucht iets uit zijn keel weg. Even later is de kamer gevuld met vrolijk gelach. Het lijkt of ze elkaar al jaren kennen en voor ze het weten is het twaalf uur.
Buiten luiden de kerstklokken de kerstnacht in. De moeder van Mickie pakt de Bijbel en vraagt of vader het kerstevangelie wil lezen.

"En de engel zei tot hen: "Weest niet bevreesd, want zie ik verkondig u grote blijdschap"

Hier stopt vader even.. Hij kijkt de kring rond. Naar zijn vrouw, ze knikt hem toe. Naar Mickie's moeder, ze glimlacht stil. Naar Jos, zijn zoon. Hij knipoogt en vader knipoogt terug. En dan naar… Mickie. Mickie met het rode haar, de helderblauwe ogen en de altijd lachende mond.
"Dag engel met het rode haar, je hebt weer vrede gebracht", denkt vader.
Dan leest vader rustig verder: "En plotseling was er bij de engel een grote hemelse legermacht die God loofde, zeggende: "Ere zij God in den Hoge en vrede op aarde, bij mensen des welbehagens".

Foto:  Stockfoto