Afbeelding

Bikken en wegen

Onlandse tijdingen

De man zat op z’n knieën en bikte.
Hij bikte al twee weken.
Met beitel en rubberen hamer.
k was hem al vaker gepasseerd.
Nu bleef ik even staan en sprak hem aan.
Hij droeg een werkbroek, veiligheidsschoenen en een fleecetrui.
Hij zat op zijn knieën met zijn gezicht naar een oude gevel.
Prachtig middeleeuws hoekpand met steunberen.
Een van de talloze monumenten in de stad.
Zijn werk: aangetast voegsel en brosse stenen vervangen vanaf de straat tot een meter hoogte.
Naast hem lag een rijtje ‘nieuwe’ oude stenen die hij weer in de gevel moest metselen.
Daar hebben we pellets vol van, zei hij.
Wat een mooi vak, wilde ik zeggen.
Maar hij, de metselaar, vond er niks aan.
Hij zat daar maar op straat op z’n knieën in van die beschermers die stratenmakers dragen en bikte.
En dan maar hopen dat het weer mee zat. Het was november.
Wat hij dan liever deed, vroeg ik hem.
Nou, een badkamer maken of zo, zei hij.
Kennelijk was hij geen specialist in monumentenbeheer.
Niettemin, ik sprak mijn bewondering uit.
Mensen als u houden de stad mooi, zei ik.
Hij bedankte me beleefd en bikte verder.
Ik had nog iets willen zeggen over betekenisvol werk maar ik wilde niet al te hoogdravend over komen.
Hij was niet meer de jongste en ik dacht aan zijn knieën.
En ik dacht aan mijn eigen werk.
Mijn halve leven lang stukjes geschreven.
Hoe betekenisvol was dat eigenlijk?
Binnenshuis. Met mijn gezicht naar een beeldscherm.
Nu ja, die stukjes waren allicht onderhoudend geweest, of hadden af en toe ontroerd.
Ze hadden op z’n best verslag gedaan van een navoelbare, menselijke ervaring.
Soms was daarbij het onmogelijke geprobeerd.
Ik bedoel mijn verslaglegging van een langdurig strafproces dat in München plaatsvond ruim tien jaar geleden.
Daar stond Ivan Demjanjuk terecht op beschuldiging van medeplichtigheid aan moord op meer dan dertigduizend Nederlandse Joden.
Hij had in 1943 als bewaker gediend in het vernietigingskamp Sobibor.
Ik volgde gedurende anderhalf jaar meer dan negentig zittingsdagen van het Duitse hof en beschreef ze allemaal.
Vooraf werd de zaak ronkend ‘het laatste grote naziproces’ genoemd en trok daarom internationale aandacht.
Maar als ik zeg dat ik het onmogelijk probeerde in de beschrijving van een navoelbare menselijke ervaring dan was het de poging de afgrond te schetsen van een vernietigingskamp.
Opgetekende getuigenverklaringen in oude Sovjet-archieven, uitspraken van nabestaanden, de zittingsdag met een patholoog anatoom over de gaskamers, het was meer dan eens te groot om te bevatten.
Maar hiervan kan ik met enige zekerheid zeggen dat het niettemin betekenisvol was; de verslagen hebben bijgedragen aan het in herinnering houden van een kolossale misdaad.
Het is vastgelegd en opgeslagen.
Van een metselaar van oude muren naar een stukjesschrijver in een krant.
We dragen beiden bij aan het bewaren.
Ieder naar vermogen.
Daarin moet de betekenis gezocht worden.
Misschien lijkt het een groot en het ander klein, maar dat is voor de betekenis niet relevant.
De metselaar draagt letterlijk een steentje bij aan de samenleving, de stukjesschrijver doet dat in figuurlijke zin.
Soms.

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant